Brieven uit het Klooster 3


Koningshoeve, 6 december



Lieve Xandry,

het is nu kwart voor acht ’s ochtends en dat betekent dat ik al uren op ben. Of ja, ik ben in ieder geval uren geleden opgestaan. Ik heb heel slecht geslapen vannacht. Om vier uur had ik mijn wekker gezet. Na even twijfelen ben ik opgestaan in een joggingsbroek, dikke sokken en twee truien naar de kapel gegaan.

De nachtwake vind ik toch wel heel bijzonder. Het is echt een wake. Eerst wordt er gezongen, en een stukje uit de Bijbel gelezen (dat weet ik niet helemaal zeker, de gebedsdiensten beginnen in mijn hoofd een beetje door elkaar te lopen). Op een bepaald moment gaat het licht uit, en brandt alleen die éne adventskaars nog, die te midden van de monniken staat. Iedereen zwijgt en kijkt naar die kaars. En bid? Mediteert? Ik weet het niet, iedereen doet in ieder geval zijn best om niet in slaap te vallen. Dit duurt denk ik een kwartier of zelfs langer. Die gezamenlijke inspanning, dat zwijgen, half tussen slapen en wakker zijn. Je bent blij als je weer mag zingen en op moet staan. Dat maakt de inspanning om wakker te blijven minder groot. Het is mooi om daar samen doorheen te gaan.

Vandaag ben ik na de nachtwake niet meteen weer gaan slapen, maar heb ik eerst lekker warm gedoucht. De gangen zijn hier koud. Ik ben erna nog even ingedommeld, maar weer opgestaan voor de Lauden. Daarna ben ik gaan ontbijten en nu ben ik weer op mijn kamer en het begint langzaam licht te worden. 

De gebedsdiensten hebben een zeker verslavend effect. Ik kan er op één of andere manier geen genoeg van krijgen. Gisteren hebben we hier pakjesavond gevierd. We hebben Abdijbier gedronken en ik ben er niet meer toe gekomen je gisteren te schrijven. Het was leuk om even met de mensen te praten.

De zwaar ademende man is een Duitser, hij heet Reinout. Hij vertelde dat hij een zware tijd achter de rug heeft en bang is om vermoord te worden. Dus dat we hem beter niet op de schouder tikken, omdat hij dan wel eens een mes tussen onze ribben zou kunnen steken.
Met hem heb ik me maar weinig bemoeid.

Er is een vrouw die werkt in een bejaardentehuis.  Ze is op zoek naar manieren om mensen te laten voelen, dat ze toch nog iets kunnen geven aan de maatschappij. Ze was enorm nieuwsgierig wat wij ‘jongen mensen’ hier deden.

Er was een andere man, Bruun. Hij is erg aardig. Hij houdt van praten en heeft moeite met de stilte. Ik durfde aan hem te vertellen dat ik het moeilijk vind om niet mee te mogen doen aan de eucharistieviering, omdat ik niet gedoopt ben. Ik keek er peizend bij en zei dat hij wel had meegedaan, terwijl hij eigenlijk protestants is. Hij voelde het op het moment en daar gaat het volgens hem om. Ik vertelde hem ook dat ik de gebedsdiensten heel fijn vind, als het gaat over het eren van mensen, terwijl ik er moeite mee heb als het gaat over het veroordelen van anderen. Soms worden er dingen gezongen als ‘de mens die in hoge staat is, maar zonder inzicht (van de juiste God), zal sterven ‘als een stom beest’. Dat het slecht zal vergaan met ‘de zatten’ en ‘de bozen die in hun bed het kwaad bedenken’. Wie zijn deze ‘bozen’ eigenlijk?

Een stuk dat ik dan weer heel mooi vind, is: ‘Nadert uw god en hij zal u naderen, reinigt uw handen en zuivert uw hart.’ Dat is zo open, zonder zelfs maar te zeggen ‘dé God’. Met heel veel vertrouwen dat als jij toenadering doet, dat hij, of zij, of het, dat dan ook zal doen.

Ik denk ook: hoe meer je de zondaars vervloekt, hoe meer je dat herhaalt en zingt, hoe meer het een overtuiging wordt. Vooral omdat het iedere keer wordt afgesloten, met iets in de trant van: ‘Zo was het in het verleden, zo is het altijd en immer, tot in de eeuwen der eeuwen, Amen.’ Hoe kun je zo zeker zijn dat alles hetzelfde zal en moet blijven?

Bruun zei dat ik moet bedenken dat het dan meestal gaat over psalmen uit het Oude Testament. Dat dat nu voorbij is, omdat ‘de genade van Jezus’ er is gekomen. Het komt er dus op neer dat Jezus ons verlost heeft. Nu is er genade voor iedereen. Zelfs de moordenaars die naast Jezus aan het kruis hingen, en hem op het laatste moment nog om vergiffenis vroegen. ‘Je hoeft alleen maar Jezus te aanvaarden.’ En hij keek er zo blij en hoopvol bij dat ik niet durfde te zeggen dat ik niet weet of ik Jezus wel aanvaard.

Waarom vind ik dat vieren van God dan toch zo prettig? Misschien heeft het simpelweg te maken met schoonheid? De schoonheid van de gezangen, de ruimte, het ‘met elkaar’ iets beleven? Ik denk dat de monniken, en het grootste deel van de andere mensen die hier zijn, God echt kunnen voelen. En dat ik me misschien laaf aan hun gevoel van verering?

Ik heb veel dankbaarheid gevoeld ook. Om getuige te mogen zijn van die zingende monniken. Om voortaan te weten dat om kwart over vier, de monniken hier beginnen met zingen. Gisteren viel het me plots op, hoeveel uur er in een dag zitten als je op een plek als deze bent. Er zijn maar beperkte keuzes in wat je kunt doen, en daardoor heb je daar ineens veel tijd voor. Ik heb gisteren dus 3 gebedsdiensten bijgewoond, de krant gelezen, nog een paar uur geslapen, een uur yoga gedaan, een uur gewandeld, een boek gelezen, een tekst herschreven, mailtjes gestuurd en beantwoord én ’s avonds biertjes gedronken! En dat zonder me te haasten.

Het is inmiddels negen uur. De verleiding wordt steeds groter om toch nog éven in bed te kruipen. Om tien over twaalf is er warm eten. Met soep en dan een hoofdgerecht en een toetje. Ik denk er nog even over na.

Veel liefs,

Anna





Reacties

Populaire posts